Geschiedenis
van Bonaire.
Spaanse periode

afb. tekening links :Alonso de Ojeda afb: rechts Ameriga Vespucci de naamgever van Amerika
Bonaire
werd eind juni 1499 ondekt door Alonso de Ojeda , die in mei van dat
jaar
als bevelhebber van een eskader van ongeveer drie a vier schepen uit
Spanje
naar het Caribisch gebied vertrok, medereiziger
als gids was Amirigo Vespuggi.
Vanwege de grote lengte van de indiaanse bewoners
werden deze eilanden
door de spanjaarden "islas de los Gigantes" ( eiland der reuzen)
genoemd.
Voor de naam Bonaire, die de spanjaarden aan het eiland gaven,
zijn verschillende versies, de meest voor de
hand liggende, "goede lucht"
, is de mooiste oplossing en één, die met de werkelijkheid ook nu
overeenkomt.
De
sterfte onder de indiaanse bevolking van het eiland Hispaniola
(Santa Domingo), was zo groot, dat er een nijpend tekort aan
arbeiders onstond.
De geïmporteerde negerslaven konden hier niet onmiddellijk in
voorzien.
De benedenwindse eilanden, waar geen goud of parels werden gevonden,
verklaarde men tot onnuttige eilanden. Dit betekende, dat de
gehele
vreedzame indiaanse bevolking, 2000 in totaal, in het jaar 1515,met
spaanse
schepen naar Hispaniola is vervoerd om daar als slaaf te werken in
de kopermijnen.
Er
bleven op de drie eilanden maar een handjevol, circa 200, indianen
achter.
In 1526 werd Juan de Ampues de gouveneur in Hispaniola,
hij maakte kennis met de vredelievende
Caquetios indianen en heeft er ongeveer 200 kunnen terugsturen naar
de Curaçao eilanden.
Door de spanjaarden werd een groot gedeelte van de indiaanse
bevolking tot het
katholisisme gedwongen, de Caquetios indianen waren vooral vissers
en jagers,
landbouw beperkte zich tot het kweken van bananen, sinasappelen
granaatappels en limoenplanten, sommige knol- en wortelgewassen.
Toen de spanjaarden de eilanden in bezit namen was er geen groot
vee,behoudens
het antilliaanse hert, Het door de spanjaarden meegebrachte vee,
geiten,
schapen,ezels en paarden, vermenigvuldigde zich uitstekend op de
eilanden.
Huiden en brazilhout, zout, kaas waren de uitvoerproducten.
 |
Slaven kwamen van Curacaou voor de zout industrie |
Hollandse
periode
De
grote behoefte aan zout t.b.v. de haringindustrie en een strategisch
steunpunt
ten opzichte van hun kolonieen in Zuid Amerika dreef de Hollanders naar
deze eilanden.
Na 1595 werden in diverse Hollandse steden compagnieën gevormd, om
expedities naar het caraibisch gebied uit te
rusten, en zout te halen.
Na de oprichting van de Westindische Compagnie in 1621. Gingen Hollandse
zeevaarders naar Bonaire, o.a. in 1621 Jan Jaricks, Hendrick
Jacobsz Lucifer in 1628 .

Afb boven : Verzamelen en vertrek naar de
westindisch v/a de ijhaven in Amsterdam
Op 6
April keurde de heren negentien het voorstel goed, tot bemachtiging van
het
eylandt Curacao. De leiders der expeditie werden Johannes van Walbeeck
en Pierre Le Grand.
De kamers van Amsterdam / het noorderkwartier en Zeeland namen het
op zich
de schepen te leveren. Begin Mei 1634 vertrok de oorlogsvloot met 225
soldaten,
Het Admiraalschip De Groot Hoorn, De Eenhoorn, De Brack, en twee
Biscaayse sloepen
allen zwaar bewapend richting caribisch gebied. Eerst zeilde men naar
St.Vincent om water te
verversen, dan naar Bonaire waar het strijdplan werdt besproken. Dit was
heel eenvoudig, men
zou gewoon de St,Anna baai in te zeilen, door de
schuld van hun gids zeilde men de baai voorbij,
ondanks het grote kruis dat aan de ingang stond. Men moest terug zeilen
naar Bonaire.

West Indisch huis Amsterdam (WIC)
Een
Hollands schip de Koning David voer ook in deze regio, en sloot zichbij
hun aan
om ook
de verovering mee te maken. Met bijna geen
tegenstand veroverde
ze het
eiland in Juli 1634. De weinige Spanjaarden
34 totaal stakenwat huizen in brand
en vluchten met hun 350 indiaanse
bedienden naar het binnenland,na een maand in
augustus
gaven zij zich over,onder
voorwaarde van een vrije aftocht
met hun indiaanse bedienden.
Deze eisen werden ingewilgd. Pas twee jaar
later werden ook Bonaire en Aruba veroverd,
de enkele Spanjaarden op deze eilanden vertrokken, de
indiaanen gingen
daarna weg,
zodat Aruba en Bonaire onbewoond werden.

Afb links: Schilderij Peter Stuivesant afb :
rechts West indische zeilschip
Na
Walbeeck werdt Peter Stuyvesant in 1646 Gouveneur maar hij was
ook directeur generaal van nieuw Holland en gedeelte van de USA
inclusief New York.
Hij bestuurde van daaruit de caraibische gebiedsdelen. Onder Gouveneur
Jan Doncker (1673-1679) kwam de ontwikkeling echt op gang. Op Bonaire
werd de winning
van zout, verfhout, veeteelt en de maiscultuur verder tot ontwikkeling
gebracht.
Voor
de zoutwinning op Bonaire had men steeds meer negerslaven nodig.
Met blote handen en voeten moest het zout geraapt worden.
Men liep vanuit het dorp Rincon in het noorden naar de zoutpannen in het
uiterste
zuiden
van het eiland. Alleen Zondags was men in Rincon.
Een zeer zwaar leven.
Pas
in 1814 werdt door Holland de slavenhandel afgeschaft.
Wat niet in hield dat ook de slavernij werdt afgeschaft.
Dit duurde nog tot de tweede helft van de negentiende eeuw.
Hollanders of andere Blanken niet verbonden aan de west Indische
Compagnie
was het verboden zich te vestigen op Bonaire. Prive slavenbezit
kende men daarom niet op Bonaire, dit was
enigzins gunstig
daar men niet aan de grillen van een meester was gebonden.
Men is eigendom van de Compagnie en later in 1825 gouvernementslaven
of slaven van de koning, totaal circa 300 mensen.
Van
1800 tot 1816 was Bonaire dan weer Engels dan weer Hollands tijdens deze
steeds korte Engelse perioden wisten de Engelsen eigenlijk niet wat ze
met Bonaire aanmoesten en verpachten het uiteindelijk in 1810 aan de
Amerikaan Joseph Foulke, uit Curacao. Mede door hem is Bonaire voor
een groot gedeelte zijn bossen verloren. In
1816 werdt het eiland weer Hollands.
Ook vestigde zich veel Europese avonturiers
illegaal op het eiland,
zo onstond
het stadje Kralendijk (Koralendijk).
In
1835 na al geruime tijd van ontevredenheid met de situatie ontsnapte er
een
gouvernements slaaf genaamd Bintura, het
gouvernement was bang voor een opstand, en de slaven
werden verplaatst van Rincon naar Terra cora, dit lag veel dichter bij
de zoutpannen.
Na
negentienhonderd was het mogelijk voor slaven zich vrij te kopen,
door middel
van o.a. de opbrengst van eigen landbouw. zo onstond de
kunuku (boerderij) die tot op
heden nog steeds eigendom zijn (ook de grond) van diversen
Boneriaanse familie's.
In
de twintigste eeuw is alle door de overheid verkochte grond erfpacht
geworden.
De katholieke godsdienst met dwang door de
Spanjaarden aan de locale bevolking
gebracht,is onder het eeuwenlange bewind van de Hollanders niet
verandert,
men vond het niet gepast dat een slaaf eenzelfde godsdienst had als
zij zelf.

|